Wat betekent card in Engels?

Wat is de betekenis van het woord card in Engels? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van card in Engels.

Het woord card in Engels betekent karton, kaart, wenskaart, kaart, speelkaart, creditcard, kredietkaart, postkaart, plan, programma, om legitimatie vragen, kaarden, card, playing card, card, business card, card, put all eggs in one basket, identification card, credit card, credit card, index card, birth announcement card, yellow card, joker, card game, card reader, business card, calling card, visiting card, instapkaart, visitekaartje, , telefoonkaart, oplichter, kaarttruc, creditcard, pinpas, flitskaart, cadeaubon, cadeaukaart, verblijfsvergunning, wenskaart, ID-kaart, identiteitskaart, ponsmachine, kaartponser, ponskaart, antwoordkaart, scorekaart, valentijnskaart. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord card

karton

noun (inflexible sheet)

kaart, wenskaart

noun (birthday, etc.)

Don't forget to send your mom a card for her birthday.

kaart, speelkaart

noun (playing cards)

Pick a card, any card.

creditcard, kredietkaart

noun (credit card)

Even though it's a small shop, they accept cards.

postkaart

noun (postal card)

plan

noun (figurative (stratagem)

programma

noun (sporting events schedule) (sport)

om legitimatie vragen

transitive verb (US (ask for identification)

kaarden

transitive verb (comb wool, cotton etc.)

card, playing card

(speelkaart)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

card

(stuk karton om op te schrijven)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

business card, card

(visitekaartje)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

put all eggs in one basket

(figuurlijk (geen alternatieven voorzien) (figurative)

(verbal expression: Phrase with special meaning functioning as verb--for example, "put their heads together," "come to an end.")

identification card

(kaart: identificatie)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

credit card

(betaalkaart)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

credit card

(betaalkaart)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

index card

(steekkaart)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

birth announcement card

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

yellow card

(sport (gele kaart) (sports)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

joker

(wildcard)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

card game

(gezelschapsspel)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

card reader

(techniek: leeseenheid)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

business card

(kaartje met gegevens)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

calling card, visiting card

(figuurlijk (pronkstuk) (figurative)

(noun: Refers to person, place, thing, quality, etc.)

instapkaart

noun (passenger ticket)

All passengers must present their boarding passes before entering the airplane.

visitekaartje

noun (businessperson's calling card)

I ordered my business cards from a well-known company that delivers promptly.

noun (business card)

The banker handed me his calling card.

telefoonkaart

noun (phonecard)

I inserted the calling card and dialed the number.

oplichter

noun (informal (swindler) (in kaartspel)

My friend lost all his money in a poker game with a card sharp.

kaarttruc

noun (trick with playing cards)

He knows a lot of card tricks.

creditcard

noun (for purchases) (anglicisme)

I always use my credit card when I go shopping.

pinpas

noun (money) (NL)

If you use your debit card to pay for something, the money is deducted from your account immediately.

flitskaart

noun (usually plural (learning aid)

He used flash cards to study his vocabulary words.

cadeaubon

noun (gift voucher in plastic card form)

I purchased a gift card for twenty dollars to give to my sister.

cadeaukaart

noun (card accompanying gift)

verblijfsvergunning

noun (US (residence permit)

I wanted to live and work in the States but couldn't get hold of the necessary green card.

wenskaart

noun (card given to mark an occasion)

Marilyn awoke to find an array of greeting cards at her bedside.

ID-kaart

noun (informal, abbreviation (identity card)

You'll need to show your ID card to get in.

identiteitskaart

noun (personal document)

The British government is planning to introduce identity cards for all citizens.

ponsmachine, kaartponser

noun (hole-punching device) (verouderd)

ponskaart

noun (card storing data by means of punched holes) (verouderd)

I remember when a computer was the size of a room and the data was all on punch cards. Some factories still have their employees use punch cards to clock in and out.

antwoordkaart

noun (card included in promotional material for response)

I never mail back those reply cards that come in magazines.

scorekaart

noun (sport: card for recording results) (sport)

The golfer was disqualified because he forgot to sign his score card.

valentijnskaart

noun (card given on 14th February)

Laten we Engels leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van card in Engels, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Engels.

Verwante woorden van card

Ken je iets van Engels

Het Engels is afkomstig van Germaanse stammen die naar Engeland zijn geëmigreerd en is over een periode van meer dan 1400 jaar geëvolueerd. Engels is de derde meest gesproken taal ter wereld, na Chinees en Spaans. Het is de meest geleerde tweede taal en de officiële taal van bijna 60 soevereine landen. Deze taal heeft een groter aantal sprekers als tweede en vreemde taal dan moedertaalsprekers. Engels is ook de co-officiële taal van de Verenigde Naties, van de Europese Unie en van vele andere internationale en regionale organisaties. Tegenwoordig kunnen Engelstaligen over de hele wereld relatief gemakkelijk communiceren.